De eerste opdracht: Schrijf in het midden van een vel papier het woord ’taalmoment’. Maak een spinassociatie: schrijf zoveel mogelijk ideeën en associaties op die in je opborrelen. Kies uit alle ideeën die je hebt verzameld, één idee waar je mee verder gaat. Beschrijf dit taalmoment in 10 woorden en in de verleden tijd.
Taalmoment
Daar zat ik. Het was muisstil in de klas. We luisterden allemaal naar meester Baselier die een verhaaltje vertelde over een boom. Al vertellend wees hij naar de vier letters, die met wit krijt op het schoolbord stonden geschreven. Vol verwondering keek ik naar het woord en wist ik wat er stond.
Opgewonden riep ik: ‘Boom’. Toen de bel ging rende ik naar mijn moeder en riep ‘Mam ik kan ‘boom’ lezen’.
Achterop de fiets naar huis, dacht ik gelukzalig. Morgen weer taal.